Toen de Duitsers op 2 december 1944 de Rijndijk bij Elden opbliezen, liep de Over- Betuwe snel onder water. De geallieerden werden op deze manier gedwongen om een gedeelte van hun stellingen te verlaten en het front in te krimpen. De Liniedijk bij Ommeren moest volgens de Duitsers fungeren als inundatiedijk, zodat het water in het frontgebied bij Arnhem niet zou wegstromen. Het plan had echter niet het gewenste resultaat. Door de enorme druk op de dijk waren er op verschillende plaatsen scheuren ontstaan, waardoor vloedwater de Neder-Betuwe instroomde.
Op zondagochtend 10 december stegen Typhoons van het 193e Squadron van de Royal Air Force op van vliegveld Deurne-Antwerpen. Onder hun vleugels hingen zogeheten 1000-ponders. De piloten hadden de opdracht meegekregen de al deels bezweken Liniedijk te bombarderen zodat nog meer water de Neder-Betuwe in zou stromen. Effect had het nauwelijks; grote delen van de Neder-Betuwe stonden inmiddels al onder water.
De oorlog in de Betuwe ontaardde in een amfibische nachtmerrie. De stellingen lagen op de laatste stukjes droge grond en soldaten patrouilleerden in canvasbootjes in een koud en drassig landschap. Ondertussen werd de situatie voor de burgerbevolking steeds nijpender; huizen liepen onder en het eten werd schaars. Inwoners van Ommeren en omstreken en de vele evacués die in het gebied verbleven, moesten het hogerop zoeken of voor de tweede keer in korte tijd elders onderdak en voedsel vinden.