Al vanaf het begin van de oorlog had de Luftwaffe langs de Nederlandse kust luchtwachtposten (FlugWachen) opgezet. Overdag speurden militairen met verrekijkers de lucht af naar Engelse vliegtuigen en ‘s nachts luisterden ze uit welke richting het motorgeronk kwam.
Een nieuwe technologische ontwikkeling in die tijd was RADAR, een afkorting voor Radio Detection And Ranging. Vanaf de grond uitgezonden signalen (radiofrequenties) werden weerkaatst door vliegtuigen in de lucht en dit signaal werd opgevangen. Op basis van het verschil in tijd tussen zenden en ontvangen kon de locatie van een vliegend object worden bepaald. Met radarmetingen konden Engelse vliegtuigen op soms honderden kilometers afstand al worden gedetecteerd. Hierdoor vond luchtalarmering sneller plaats en konden het luchtdoelgeschut en de Duitse jachtvliegtuigen sneller in actie komen.
De Luftwaffe experimenteerde ook met radar als hulp bij de gevechtsleiding, waarbij een piloot in de lucht zich door aanwijzingen vanaf de grond liet leiden naar het doelwit. Dit vormde een antwoord op de toenemende nachtelijke bombardementen op de Duitse oorlogsindustrie en steden, waarbij de Engelse toestellen moeilijk waren te zien.
In het voorjaar van 1942 was een keten van elkaar overlappende radarstellingen actief, waarin zowel vroegtijdige waarneming als coördinatie van het gevecht in het luchtruim boven de stelling plaatsvond. Eén ervan was radarstelling ‘Biber’ in de duinen van Oostvoorne. Hier werden in het gevechtsleidingscentrum de meetgegevens over aankomende vliegtuigen verzameld vanuit verschillende luchtwacht- en langeafstand radarposten in de regio.
Na verwerking van de gegevens werden de posities van vliegtuigen op overzichtskaarten geprojecteerd waardoor een totaalbeeld ontstond van de situatie in de lucht. Zodra een geallieerd vliegtuig op een afstand van 50 kilometer was kwam het binnen bereik van een zogenaamde Würzburg Riese. Deze draaibare en nauwkeurige paraboolradar stond in de Biberstelling en de meetgegevens werden in de commandobunker met een rode lichtstip op een plottafel (Seeburgtisch) weergegeven.
Hier keek de gevechtsleider naar die in radiocontact stond met de Duitse piloot die met zijn jachtvliegtuig boven de stelling cirkelde en wachtte op instructies. Zijn ‘jachtgebied’ kwam overeen met de radius van tientallen kilometers rondom de Würzburg Riese. Deze Duitse nachtjager werd zelf ook gepeild met een tweede Würzburg Riese en de positie ervan werd met een blauw stipje weergegeven op de plottafel. De gevechtsleider had goed zicht op beide vliegtuigposities en leidde via de radio de nachtjagerpiloot in de duisternis naar het vijandelijke toestel dat nietsvermoedend gevangen was in de radarstralen.
Als op de plottafel de blauwe stip van de Duitse jager vlakbij de rode stip van de Engelse bommenwerper kwam, betekende dit dat ze op een paar honderd meters afstand van elkaar waren. De jachtpiloot kon dan het silhouet van zijn prooi in het donker zien en de aanval inzetten. Vele tientallen geallieerde toestellen werden door toedoen van deze stelling zo slachtoffer en indirect nog meer vanwege de doorgegeven radarmeetgegevens aan de luchtafweer in het binnenland.