Justus doet al jaren op prettige wijze zaken met Duitse ondernemers en kan zich niet voorstellen dat Duitsers hen iets aan doen. Maar de twaalfjarige Maud is ziek. De huisarts stelt dat ze een reis niet zal overleven. Ze wordt naar een onderduikadres gebracht. Ook Sonja en Jenny duiken onder. Justus en Marianne melden zich en belanden in Sobibor waar ze op 11 juni 1943 worden vergast.
Maud
Na negen maanden loopt de Eindhovense schuilplaats van Maud gevaar. Ze krijgt een nieuw onderduikadres. Eerst in Doetinchem en daarna in Gendringen. Het vervoer gebeurt ’s nachts achter op de fiets bij verzetsmensen. Drie maanden later verhuist ze opnieuw. Nu naar Sinderen. Ook daar blijft ze niet lang. Ze belandt vervolgens in een zogeheten pilotenhut in het Idinkbos bij Varsseveld. Daar ziet ze voor het eerst haar beide zussen terug. Totdat de schuilplaats wordt ontdekt door een zoontje van een NSB’er. Kort daarop doet de Grüne Polizei er een inval. Maar de meisjes hebben het duikadres een dag eerder verlaten.
Thuiskomst
Na de bevrijding keert Maud met haar zusjes terug naar het gebombardeerde Doetinchem. Geschokt zien ze hoe de meubelwinkel en de helft van de straat in puin ligt. Hun ouderlijk huis wordt bewoond door vreemden en hun spullen zijn verdwenen. Ze hebben niets meer. Alleen de piano vinden ze later terug in villa Ruimzicht waar de Duitsers verbleven. De meisjes vinden uiteindelijk onderdak in een overvol huis. Na enige tijd beseffen ze dat meer dan de helft van de familie nooit meer terugkomt. Slechts 56 van de 180 joodse Doetinchemmers overleven de verschrikkingen.