Bij de familie Schonenborg, op hun boerderij in de Stegenhoek tussen Hengevelde en Neede, waren vanaf de herfst 1942 drie Joden ondergedoken. Het ging om de Joodse veekoopman Mozes Godschalk, zijn vrouw Sientje Godschalk-Meijer en haar jongere zus Mietje. Ze zaten in de grote slaapkamer boven de waskeuken. Vanuit de kast konden ze via de achterwand naar een schuilplaats.
Herman Schonenborg en zijn vrouw Lieske Schonenborg-Groot Kormelink namen later ook twee jongens in huis, Jan te Riet en Jan ten Berge, die onderdoken voor tewerkstelling in Duitsland.
Bij een huiszoeking in november 1943 ging het mis. Duitse soldaten bonsden op de deur en doorzochten de boerderij. De Joden waren naar de hooizolder gevlucht, maar werden toch na een uur of twee gevonden. Ze werden in Haaksbergen voor het gemeentehuis opgesteld bij de andere Joden die in de regio opgespoord waren. Daarna werden ze afgevoerd naar concentratiekampen. Herman Schonenborg, en de twee jongemannen, werden naar Enschede gebracht en werden na bemiddeling na drie weken weer vrijgelaten.
Lieske zelf werd tijdens de gevangenschap van haar man bedreigd en ondervraagd. De Duitsers wilden weten wie de Joden bij hen had ondergebracht. ‘Ik vertelde hen dat ik dat niet wist en zij geloofden mij. Tijdens die verhoren mocht niemand binnenkomen of weggaan en ook mochten in die tijd de koeien niet gevoerd of gemolken worden.' Haar motivatie bleek ook uit het feit dat ze Duitse officieren afluisterde die zich in de boerderij gepositioneerd hadden. Lieske deelde die waardevolle informatie met kapelaan Span, die het op zijn beurt weer doorgaf aan het verzet.
Het echtpaar Schonenborg maakte allebei de bevrijding mee, die ze dus mede hebben laten slagen door hun verzet. In 2024 werd bekend dat hen postuum de Yad Vashem-onderscheiding is toegekend.